#3 Elkaar verzorgen: ‘In wijkcoöperaties kun je een beroep doen op elkaar’
Overal ontstaan burgerschapsinitiatieven, gebaseerd op solidariteit, kleinschaligheid en vol moed en creativiteit. In deze derde aflevering van de serie De Collectieve Revolutie: Zorg- en wijkcoöperaties. Buurtgenoten helpen buurtgenoten. Een verhaal over mensen die protocollen en procedures weer overgieten met nabuurschap.
In de serie De collectieve revolutie onderzoeken we in samenwerking met De Groene Amsterdammer ‘de derde coöperatieve golf’ die sinds 2005 plaats zou vinden: burgers die de handen ineen slaan in een poging de gaten te vullen die staat en markt laten vallen. Waarom doen ze dit? Zijn deze collectieven succesvol? Zijn het scholen van democratie? En waar lopen ze tegen aan? En hoe reageren de (lokale) autoriteiten? Eerder onderzochten we wooncoöperaties (link) en broodfondsen (link).
Totaal overladen door de zorg voor haar moeder, na het overlijden van haar vader, liep Anja van der Aa met moeders hondje op straat. Ze was aan het piekeren over hoe ze zich aan het vastdraaien was toen twee vrouwen uit hun huis kwamen en op haar toe liepen. Ze vroegen: wat ben je aan het doen? Heb je hier niet aan gedacht? Waarom heb je dat niet geregeld?
‘De suggesties waren heel logisch’, vertelt Van der Aa jaren later. Er bleken allerlei informele mogelijkheden en nieuwe sociale initiatieven te bestaan die haar konden bijstaan bij de schoonmaak, boodschappen, dagbesteding voor haar moeder. Geen van de vele (ggz-)professionals die thuis over de vloer kwamen had haar op die dingen gewezen. Die focusten enkel op de gezondheidsproblematiek van haar moeder, niet op de praktische zaken. Ze dacht: hoe kan het dat ik dat nooit eerder heb ingezien?
Een jaar later was ze er met hulp van bewoners van het Limburgse dorp van haar moeder in geslaagd de mantelzorg met de buurt te organiseren door een zelfgemaakt strak weekschema met vrijwilligers en professionals. Haar moeder woont nog steeds zelfstandig thuis; er komen mensen met haar wandelen, er wordt eten bezorgd, ze heeft pianoles, was actief op een zorgboerderij. De professional van de ggz komt nu nog maar één keer per jaar kijken of alles in orde is. En Van der Aa zelf is weer aan het werk. ‘Ik ben eruit gekomen door een beroep te doen op anderen. Je kunt een beroep doen op de ander.’
Deze oplossing met buurtbewoners die elkaar helpen was voor haar zo’n openbaring dat ze besloot om zoiets in haar eigen wijk in Utrecht-Oost op te zetten. Het werd een ‘wijkinformatiepunt’ voor mensen die vereenzamen en er niet in slagen de weg binnen de instanties te vinden: ‘Oost voor Elkaar’. De kern: mensen met vragen koppelen aan bewoners die iets willen doen, zodat de problemen snel worden opgelost. ‘Naoberschap’ zouden ze in het oosten van het land zeggen. Niks bijzonders, maar er blijkt grote behoefte aan.
Van de gemeente mocht Van der Aa eind 2017 een pilot doen om te laten zien dat er veel vragen onder de mensen leven die onbeantwoord blijven: in drie maanden kreeg ze er 107. ‘Veel verzoeken bleken heel simpel. Een mevrouw zei: “Mijn koelkast doet het niet.” Toen ik ging kijken bleek het snoer niet goed te zitten. Mensen blijven soms jaren met zoiets zitten, omdat ze niet naar de buurman durven gaan, de familie niet willen lastigvallen of geen familie hebben. Als dergelijke kleine dingen niet worden opgelost, kunnen ze tot veel grotere problemen leiden. Op die praktische kwesties is de professionele zorg niet ingericht.’
Van der Aa wist al gauw een netwerk van veertig vrijwilligers te regelen: bewoners uit de wijk die wilden helpen. Inmiddels zijn er in heel Utrecht dit soort wijkinformatiepunten. Er is een stadscoöperatie, Samen030, die werkt aan nieuwe arrangementen en wijken krijgen vijftienduizend euro subsidie voor een wijkinformatiepunt en dertigduizend euro voor een buurtnetwerk van vrijwilligers. Van der Aa werkt nu harder dan ooit. Een dag in de week betaald en vier dagen als vrijwilliger.
Het overheersende paradigma dat je altijd professionals voor zorg nodig hebt, is volgens haar ‘onzin’. ‘Je hebt mensen nodig om voor elkaar te zorgen en dingen op te lossen’, aldus Van der Aa, die als procesbegeleider grote opdrachten voor het rijk deed. Haar boodschap is: ‘Blijf zo veel mogelijk weg bij de professionals. We maken die zorgwereld en systeemwereld steeds groter door er zo massaal een beroep op te doen. We vinden dat we recht hebben op al die zorg en zien het als een vorm van erkenning voor onze problemen. Maar als je de zorg weer enigszins definancialiseert, kan de aandacht voor elkaar juist enorm toenemen.’
Wat Van der Aa in Utrecht doet, doen Annet van Otterloo en Jeanne van Heeswijk in Rotterdam, Jan Smelik en Jan Snijders in Austerlitz, Nathan Rozema in Kanaleneiland en honderden andere buurtcoöperaties en verenigingen in Groningen, Friesland, Drenthe, Brabant, Limburg, Amsterdam en elders. Wat marktpartijen en de overheid in procedures en verantwoordingsprotocollen goten, overgieten zij weer met nabuurschap en andere waarden die waren weggeïndividualiseerd. Ze investeren in relaties in plaats van in het product welzijn. In vertrouwen in plaats van wantrouwen. Op sommige plekken is het nooit weggeweest, elders wordt het nu opgebouwd. En altijd blijkt het een strijd tegen de bureaucratische elementen.
Dit is geen verhaal over helden en barmhartige Samaritanen. Dit verhaal gaat over een maatschappelijke ontwikkeling. Over hoe de slinger van individualisme en marktwerking al ruim een decennium probeert terug te bewegen richting meer gezamenlijkheid. En hoe moeizaam dit proces verloopt, maar hoe het geleidelijk meer momentum krijgt. Het gaat over ‘omzien naar elkaar’, zoals het kabinet zijn missie formuleerde, maar dan in de praktijk en zonder miljardeninvesteringen.
De afgelopen tien jaar zijn honderden nieuwe dorps- en wijkinitiatieven ontstaan. Hun verschijningsvormen zijn heel divers, waardoor ze als grotere beweging niet altijd even herkenbaar zijn, stelt de Monitor Zorgzame Gemeenschappen die de vereniging Nederland Zorgt voor Elkaar en de onderzoeksbureaus Vilans en Movisie in november 2021 publiceerden.
Van de naar schatting vijftienhonderd initiatieven die er nu in Nederland zouden zijn, wisten ze er 323 te bevragen. Uit de analyse blijkt dat de meeste vanaf 2011 zijn ontstaan. Ze richten zich op ouderen (42 procent), mensen met een lichamelijke beperking (22 procent), mantelzorg (19 procent), mensen met een verstandelijke beperking (11 procent) en jongeren (10 procent). De top-vijf van doelen van deze bewonersinitiatieven betreft: 1) sociale leefbaarheid, 2) eenzaamheid verminderen, 3) eigen kracht vergroten, 4) gezonde leefstijl en 5) langer beter thuis wonen.
Deze bewonersinitiatieven zijn gebouwd rondom het principe dat de lokale gemeenschap zelf datgene kan regelen waaraan behoefte is. De gemiddelde inkomsten van deze groepen zijn heel laag: achttienduizend euro per jaar. De belangrijkste ‘financiering’ is de enorme vrijwillige inzet. Alleen al bij de 313 onderzochte gemeenschappen bleken achttienduizend vrijwilligers actief.
Een bijzonder voorbeeld is het Utrechtse dorpje Austerlitz, dat in de bossen bij Zeist ligt en deel uitmaakt van die gemeente. In 2012, zo vertellen de oprichters Jan Smelik en Jan Snijders, vormden bewoners er een werkgroep en hielden ze een leefbaarheidsonderzoek. Daaruit bleek dat veel oudere inwoners zich zorgen maakten over hun toekomst, omdat zorg- en welzijnsvoorzieningen dreigden te verdwijnen. Na een periode van gezamenlijk brainstormen richtten ze eind 2012 een coöperatie op onder de naam Austerlitz Zorgt. Die stelde zich ten doel inwoners ‘zo lang mogelijk en zo zelfstandig mogelijk’ in Austerlitz te laten wonen. Met zorg- en welzijnsvoorzieningen zo veel mogelijk voor en door het dorp.
De coöperatie leerde van voorbeelden elders, zoals van het Brabantse Elzendorp, waar bewoners een dorpsondersteuner in dienst hadden genomen. Sinds 2013 heeft Austerlitz ook een dorpsondersteuner, Marianne Veenema, een vrouw die al veertig jaar in het dorp woont en er een fysiotherapiepraktijk heeft. Zij is voor twee dagen in de week in dienst van Austerlitz Zorgt. Haar telefoon staat altijd aan. Zij koppelt de vragen en behoeften van bewoners aan het aanbod van vrijwilligers en professionals. ‘Samen proberen we mensen uit de zorg te houden’, vertelt Smelik. ‘En dat kost de leden 25 euro per jaar.’
Inmiddels heeft dorpsondersteuner Veenema de beschikking over een netwerk van 110 vrijwilligers. Er zijn dertig chauffeurs die mensen naar dokter, familiebezoek of winkel kunnen brengen (Austerlitz Rijdt). Er is een beweeggroep voor ouderen (Austerlitz Beweegt). Op woensdag eens in de twee weken kan men samen eten in het dorpshuis (Austerlitz Eet). Er is een club die uitjes organiseert naar culturele evenementen (Austerlitz op Stap). Administrateurs staan mensen bij hun belastingaangifte en ander papierwerk bij. Computernerds helpen met vragen over digitalisering. Austerlitz Klust helpt met allerlei karweitjes rondom het huis: snoertjes vervangen, stekkertjes aanzetten, schuttingen repareren, schilderklusjes, banden plakken, knopen aanzetten, zomen inleggen, et cetera.
‘We halen ouderen uit hun isolement. De huisarts krijgt minder sociale problematiek op het spreekuur’
Austerlitz Zorgt heeft nu bijna vijfhonderd leden, ruim veertig procent van de volwassen bewoners van het dorp. Mensen werden lid vanuit een gemeenschapsideaal, vertelt Jan Smelik: ‘Omdat ze zorg en welzijn in het dorp wilden behouden. Omdat ze het bestuur van Austerlitz Zorgt vertrouwen, solidair willen zijn en zien dat we samen een sociale verzekering voor de oude dag opbouwen.’
De bewoners kozen voor een coöperatievorm omdat die de leden de mogelijkheid biedt mee te beslissen over de diensten die worden ontwikkeld. Bovendien kan een coöperatie mensen in dienst nemen, subsidies ontvangen en als een zakelijke partner optreden richting welzijnsorganisaties. ‘Het is een vereniging met een bedrijf’, zegt Smelik. ‘En voor dat bedrijf werkt bijvoorbeeld dorpsondersteuner Veenema. De gemeente subsidieert de loonkosten voor de dorpsondersteuner.’
Het vlaggenschip van Austerlitz Zorgt is het wooncomplex dat ze in acht jaar hebben gerealiseerd met 25 zorgwoningen bij de school en het buurtcentrum dat in 2021 openging. Dorpsondersteuner Veenema leidt trots rond. Boven wonen ouderen en zorgbehoevenden in klimaatneutrale woningen. Beneden zitten de fysiotherapeut, het repair-café, de gymzaal, de kapster, de yogaclub, de muziekvereniging en de gemeenschapsruimte waar straks dertig mensen een driegangenmenu komen eten voor 12,50 euro.
Het was Jan Snijders, de voorzitter van Austerlitz Zorgt en een oud-organisatieadviseur, die jarenlang heeft gestreden voor de zorgappartementen. Na veel praten werd het een samenwerkingsproject van Austerlitz Zorgt, WoonStichting NuVoorStraks, het dorpshuis, de school, de woningbouwvereniging en de gemeente Zeist. ‘Wat de gemeente heel goed heeft gedaan is dat ze het niet hebben overgenomen’, zegt Snijders. ‘Dat ze ons als burgers hebben toegestaan dit te ontwikkelen. Ze zagen in dat vrijwilligers geen amateurs zijn. Hier hebben organisatieadviseurs, bouwkundigen en advocaten vrijwillig aan meegewerkt. Heel professioneel, met dat verschil dat ze zich niet lieten betalen. Net zoals de kok van de gemeenschapskeuken een professionele cateraar is die voor het dorp vrijwillig kookt.’
‘Zo deïnstitutionaliseren we in Austerlitz diensten’, zegt Snijders. ‘Het worden giften. En je krijgt er een goed gevoel, waardering en een kick voor terug. Dat je vooruitgang boekt helpt je om het vol te houden, ondanks de vele beren op de weg. En boven alles krijg je er gemeenschapszin voor terug.’
Inmiddels accepteren ze niet meer dat iets verdwijnt uit Austerlitz. ‘Dan nemen we het over. Er is een vliegwieleffect ontstaan. Door alle succes is het zelfvertrouwen in de coöperatie en onszelf zo gegroeid dat we steeds meer aandurven.’ Toen het plaatselijke café-restaurant voor de derde keer failliet ging, namen de bewoners het over. ‘De gemeente en andere instituties zoals zorgverzekeraars mogen met ons participeren. Maar als ze onverschillig zijn of niet luisteren, weten ze dat we de pers weten te vinden.’
Het geheim van het succes? ‘Je moet liefde en aandacht aan mensen en het dorp willen geven’, zegt dorpsondersteuner Veenema. ‘Je moet het met hart en ziel willen doen.’
De truc, zegt Snijders, ‘is dat wij zelf bepalen wat er gebeurt. Als wij een weg zien, dan slaan wij die in. In Nederland is het hele systeem op wantrouwen gebaseerd, maar je moet het baseren op vertrouwen. En als het politiek bestuur er niet in mee wil, dan werken we er omheen. Politici denken vaak: het is onze taak om de dingen te regelen. Maar dat hoeft niet, ze hoeven alleen maar te faciliteren als we op een probleem stuiten. Wat wij doen is overheidsparticipatie. De overheid mag met ons meedoen’.
Feitelijk, zo stelt Snijders, ‘vullen wij het oude wegbezuinigde kruiswerk weer in. Dat waren vroeger ledenorganisaties. Wij zijn dat nu ook weer. De huidige thuiszorg is gefuseerd tot grote afstandelijke bedrijven met veel controle en regels. Dat systeem is vastgelopen. Wij kunnen alle ouderen in het dorp helpen, en doen dat goedkoper. Het werkt preventief. We halen ouderen uit hun isolement. De huisarts zegt minder sociale problematiek op het spreekuur te krijgen. De mensen zijn heel tevreden. Ze verdwalen bij ons niet in de vele vakjes en hokjes waarin welzijn en zorg zijn gecompartimenteerd. Wij bieden geïntegreerde zorg aan. De eenzaamheid onder ouderen is bij ons het laagst van alle wijken in Zeist’.
Snijders (ex-PvdA-lid) en de Utrechtse Van der Aa (tien jaar lang actief vvd’er, maar inmiddels afgezwaaid) zien in hun buurtinitiatieven kansen voor een nieuwe vorm van politiek. De buurt kan zich volgens hen ontwikkelen tot een nieuwe zuil. ‘Ik zou willen’, zegt Snijders, ‘dat de gemeenteraden zouden bestaan uit buurtvertegenwoordigers, volgens een districtensysteem. Dat zou veel beter zijn dan politieke partijen de kandidaat-volksvertegenwoordiger te laten leveren. Die partijen hebben geen achterban meer. Hun ledenaantal is gedecimeerd tot enkele tienduizenden leden. Nu vertegenwoordigen organisaties als de onze de bevolking.’
Ook Van der Aa denkt er zo over: ‘De politici in de Tweede Kamer en in de gemeenteraad hebben nauwelijks nog een eigen actieve achterban, er is geen evaluatie-en-correctiecyclus meer. De positieve tegenkracht is weg: de maatschappelijke democratie. Wij proberen dat vanuit de wijk weer op te bouwen. Een soort nieuwe zuil, inderdaad.’
‘Dat gaat wel heel ver’, zegt Tine de Moor, hoogleraar Social Enterprise and Institutions for Collective Action aan de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit. Ze bestudeert de opkomst van collectieven al decennia en zette het onderzoeksplatform Collectieve Kracht op. Volgens haar ontstaan de collectieven telkens uit de afwezigheid van adequate voorzieningen. De burgers en initiatiefnemers springen in een gat omdat er geen alternatief is. ‘Uit boosheid zoeken ze naar een constructief alternatief, een oplossing voor hun behoeften die de politiek niet altijd kan bieden. Als ze eenmaal met hun initiatief bezig zijn, gaan ze inderdaad ook nadenken over het politieke bestel. Soms gaan ze dan hun eigen systeem en oplossing zien als een alternatief voor het huidige politieke systeem. Er zijn dorps- en wijkraden die vinden dat ze politieker moeten worden.’
Maar van een politieke zuil spreken gaat te ver, aldus De Moor. ‘Wel zie je dat overal in het land die groepen nu herkennen dat ze met hetzelfde bezig zijn. Men gebruikt de netwerkstrategie voor schaalvergroting. De lokale initiatieven zoeken elkaar op. Een voorbeeld daarvan is Nederland Zorgt voor Elkaar. Dat gaat over ontwikkelen van zorg gebaseerd op gemeenschapskracht.’
Wat opvalt aan deze stille revolutie is dat ze vooral lijkt plaats te vinden in dorpen en in de middenklassewijken waar de beweging wordt getrokken door witte, vaak oudere, hoogopgeleide vrijwilligers. Maar wat als een wijk niet overstroomt van welvarende professionals die veel tijd hebben of zelfs al gepensioneerd zijn? Manifesteert deze trend zich daar ook? En hoe dan? Zijn daar wel genoeg vrijwilligers te vinden?
Annet van Otterloo, coördinator van de Afrikaanderwijk Coöperatie op Rotterdam-Zuid, heeft moeite met die vraag. ‘Er is een soort vooringenomenheid’, zegt ze, ‘dat als je iets in je eigen wijk wil doen, dat je dit dan vanuit een intrinsieke motivatie vrijwillig moet doen en dat je nooit betaald mag worden. Maar wat als je keihard moet werken om te overleven? Dan heb je de tijd en positie helemaal niet om veel vrijwilligerswerk te doen.’
‘Langzaam weken we steeds meer taken los uit de markt en brengen we ze terug naar de wijk’
In de wijk waar Van Otterloo actief is, startte kunstenares Jeanne van Heeswijk in 2006 een onderzoeksproject dat ze nu omschrijft als ‘the art of urban acupuncture’. Haar sociaal geëngageerde project was gericht op het verbeelden van andere modellen van samenzijn, voorbij de huidige politieke, economische en maatschappelijke context. Ze sprak in twee jaar tijd driehonderd mensen en deed meer dan honderd interventies om de processen in de wijk zichtbaar te maken. In het onderzoek ontdekte ze dat er heel veel informeel wordt geproduceerd in de wijk, maar dat mensen daar niet of weinig betaald voor kregen en tegen veel regelgeving aanliepen, vertelt ze.
Door al die mensen te verbinden in de Afrikaanderwijk Coöperatie proberen Van Heeswijk en Van Otterloo op meerdere fronten waarde te creëren: ‘We proberen vanuit de coöperaties werk in de wijk te organiseren, waardoor de wijk van binnenuit krachtiger wordt.’
Zo maken vrouwen die voorheen thuis handwerkten nu ook kleding in het wijkatelier dat in opdracht werkt voor modeontwerpers die in de eigen stad willen produceren. De wijkcoöperatie heeft een cateringorganisatie van mensen die eerst alleen thuis voor vrienden kookten, maar nu in de gecertificeerde keuken van het wijkcentrum; het is een heus cateringbedrijf. ‘Via the right to challenge hebben we de afvalverwerking van de Afrikaander markt overgenomen. Wij scheiden nu het afval, terwijl de gemeente dat voorheen niet deed.’
En de coöperatie heeft een schoonmaakbedrijf opgezet dat opdrachten aanneemt van woningbouwcorporaties en anderen. Zo breidt de coöperatie geleidelijk haar activiteiten uit: groenvoorziening, schoonmaak, catering, naaiatelier, fietsenmaker, vervoer, kennisbank. Het Gemaal, zoals de thuisbasis van de coöperatie aan het Afrikaanderplein heet, groeide uit tot een ontmoetingsplek, een thuishonk voor de coöperatieleden en de buurt, met een cultuurprogramma, kunst, filmavonden en debatten.
Inmiddels zijn bijna zestig werknemers verbonden aan de Afrikaanderwijk Coöperatie, het merendeel in vaste dienst. Iedereen verdient evenveel per uur, de coördinator net zo veel als de schoonmaker: iets meer dan het minimumloon. Aan de muur in het Gemaal hangt altijd kunst. Want kunst en verbeelding blijven de motor van het project. Van Otterloo: ‘We ontwerpen steeds nieuwe systemen om samen in de wijk te leven en te werken. Uitgangspunt is niet dat het in het systeem moet passen, maar we bekijken hoe het systeem zich kan aanpassen.’
Heel gemakkelijk is dat niet. Want om afvalverwerking te mogen doen, moet je voldoen aan Europese aanbestedingsregels, ook als het alleen om projecten in de wijk gaat. De gemeente eist dat vrijwilligers met een bijstandsuitkering na een tijd uitstromen naar een vaste baan. Ook als ze goed functioneren. ‘Dan staat een multi-inzetbare kok van ons plots ergens kroketten te bakken in een gesubsidieerde baan in een gemeentekantine, terwijl ze religieus is en heerlijk halal kookt. Waarom kon die niet bij ons blijven?’
Het cateringbedrijf van de coöperatie zou best een tafeltje-dekje-service voor de wijk kunnen opzetten, maar om mee te dingen in zulke aanbestedingen moet men bijvoorbeeld aantonen een omzet van een miljoen te hebben. ‘Dat kan de coöperatie nog net niet, en dus gaat de maaltijdverstrekking voor arme mensen in de wijk naar een commerciële organisatie van buiten, en niet naar mensen in de eigen wijk die er een baan aan konden hebben.’ Van Otterloo en Van Heeswijk willen dat het geld dat in hun wijk geïnvesteerd wordt ook in het gebied kan blijven. Hun motto is: ‘Niet uitbesteden, niet aanbesteden, maar inbesteden.’
De wijkcoöperatie bekritiseert niet alleen de subsidiesystematiek en aanbestedingscriteria, maar formuleert ook een nieuwe visie op werk. ‘Je hebt bij ons geen functie maar bent een lid van de coöperatie’, zegt Van Otterloo. ‘Het werk is georganiseerd rondom een relatie die je hebt met de anderen in de groep en met de wijk. We beslissen samen en vullen elkaar aan. We willen dat iedereen verantwoordelijkheid draagt. Wij proberen zorg voor elkaar te dragen, helpen met advies als mensen bijvoorbeeld schulden hebben, en helpen elkaar in contact met de gemeente.’ ‘Wij werken met mensen die het verleerd zijn om te vertrouwen’, zegt Van Heeswijk. ‘En we proberen dat weer op te bouwen.’
Het dilemma, vertelt Van Otterloo, is echter dat de mensen die bij hen werken steeds vaker niet kunnen rondkomen. ‘We betalen ze meer dan andere schoonmaakbedrijven, maar de woningbouwcorporatie waarmee we samenwerkten vond ons te duur en we verloren die opdracht. Tegelijkertijd huurt die corporatie bewaking in om de portieken te controleren. Onze schoonmaker had ook kunnen opletten. Als je dat ook waardeert, zou je ze iets meer kunnen betalen. Door op deze dingen te wijzen hopen we het systeem te veranderen, maar het is moeilijk en het kost tijd.’
Ook in het ‘Krachtstation’ in de Utrechtse wijk Kanaleneiland beklemtoont Nathan Rozema dat het opzetten van een coöperatie in een moeilijkere, armere wijk iets anders is dan in een dorp of in een welvarende wijk. Zijn geschiedenis met Kanaleneiland gaat ver terug. Hij zat als leerling op het Niels Stensen College in Kanaleneiland, waarvan de rector in 1998 zei dat de school dicht moest omdat er te veel Marokkanen op deze ‘zwart geworden’ school zaten. Na zijn studie sociale geografie besloot Rozema opnieuw in de wijk te gaan wonen en begon hij er een onderzoeksbureau: Labyrinth.
In een poging de sfeer in de wijk te verbeteren, besloten Rozema en anderen in 2004 om een bruiloftsfeest na te spelen en een festival te organiseren in Kanaleneiland: Utrecht aan de Nijl. Ze organiseerden het zelf, omdat organisaties die dit soort festivals faciliteren niet wilden meewerken. Zij durfden niet naar Kanaleneiland te komen vanwege de slechte reputatie en de hoge criminaliteitscijfers. Uiteindelijk kwamen er duizenden mensen, maar het was niet makkelijk om vrijwilligers te vinden die mee wilden doen. ‘De wijk was gepamperd en vol wantrouwen richting professionals. Ik moest hun uitleggen dat dit iets anders was en dat ook ik het in mijn vrije tijd deed en in de wijk woonde. Ik moest echt bijna smeken: kom nou helpen. Mensen dachten: waarom zou ik me vrijwillig inzetten, terwijl er zo veel miljoenen naar al die professionals in de wijk gaan?’
Door als thema bruiloft te kiezen, kreeg hij ze mee. ‘Dat was waar de energie zat, aansluiten op de eigen cultuur.’ Het tweede jaar in 2005 wisten ze theaterfestival De Parade naar Kanaleneiland te halen. Wat er na het festival Utrecht aan de Nijl gebeurde, was typerend voor wat in alle achterstandswijken gebeurt, stelt Rozema. Hun groep werd opzij geschoven en in een klankbordgroep gezet. Ontwikkelaars zouden het nu doen. ‘Wat wij allemaal gratis hadden voorbereid werd door een nieuw ingehuurd adviesbureau van naam en faam opnieuw gedaan. Dat vonden we vrij confronterend. Wat deden wij verkeerd?’
Rozema ervoer wat heel veel mensen in deze wijken ervaren: ‘Mensen hebben hier het gevoel dat alleen professionals van elders beter worden van de problemen van deze wijk. Die bureaus die advies moeten geven om de wijk te verbeteren bellen bij sleutelfiguren in de wijk aan voor informatie en maken zelf grote marges op hun advies. Daardoor is het wantrouwen gegroeid.’ Ook Rozema’s vraag werd: hoe kun je ervoor zorgen dat mensen op een eerlijke manier kunnen meedoen in het economische spel rondom het verbeteren van de wijk?
‘Toen al concludeerden we: er moet een vaste plek komen om de energie die heus wel in de wijk zit te verenigen’, zegt Rozema. De wethouder en de woningbouwcorporaties pakten het op, maar het heeft jaren geduurd. Het eerste plan voor een heel nieuw buurthuis in zelfbeheer samen met zorgvoorzieningen en appartementen liep vast. Het tweede plan met woningcorporatie Mitros om dan maar het vrijgekomen roc te transformeren, stokte bijna ook. Uiteindelijk wist Rozema met een groep investeerders door snel te schakelen het zeer ruim bemeten pand te kopen waar ooit duizend leerlingen les hadden. Allerlei sociale ondernemers uit de buurt hebben er nu hun plek gevonden.
Rozema leidt trots rond. Langs de werkplaats voor houtbewerking en fietsreparatie, langs een leerwerkopleiding voor dertig zorg-en-welzijnstudenten, en langs zijn eigen onderzoeksbureau Labyrinth dat in wijken onderzoekt waar de behoeften liggen. Hij wijst op het Ontwikkelcentrum Utrecht waar schoolverlaters en uitvallers dagopvang krijgen. We lopen langs de ouderenopvang, opgezet door Abdelkader Tahrioui en Amina Berkane en andere mensen uit de wijk met dagbesteding voor mensen met alzheimer. Zij runnen ook de moestuinen. Erg trots is hij op het sportcluster. Wekelijks beoefenen er honderden leerlingen taekwondo. Er is een fitnessschool voor moslimvrouwen die liever niet met mannen fitnessen.
‘Er is hier nu zo veel aanloop vanuit de buurt ontstaan dat het voor de gemeente makkelijker is geworden om in contact te komen met buurtbewoners’, zegt hij. Zo opende het uwv onlangs in het Krachtstation de ‘Werkwinkel’ om jongeren aan werk in de buurt te helpen, en opende de gemeente het ‘Welkomhuis’ voor vluchtelingen, waar ook buurtbewoners aan meewerken.
‘Wij zeggen wel eens brutaal: wij zijn het grootste niet-gesubsidieerde buurthuis van Utrecht.’ Op de bovenste etage wonen 217 studenten. ‘Hun huur vormt een constante geldstroom waarmee weer dingen voor de wijk worden gedaan. En waardoor de sociale wijkbedrijven goedkoop kunnen huren. De beveiliging van het gebouw gebeurt door een stichting met Marokkaanse jongeren uit de wijk. De schoonmaak en de klussen worden gedaan door mensen uit de wijk. Allemaal in opdracht van het Krachtstation en de wijkcoöperatie die we hebben opgezet.’
Inmiddels hebben de Utrechters Van der Aa van Oost voor Elkaar en Rozema van het Krachtstation de handen ineengeslagen met andere coöperaties in Utrecht. De komende twee jaar werken ze samen om bij de volgende aanbestedingsronde voor het welzijnswerk in de buurt met hun coöperaties de opdracht binnen te slepen. ‘We willen dat het geld dat in de wijken wordt geïnvesteerd ook in de wijken blijft’, zegt Van der Aa. ‘Langzaam weken we steeds meer taken los uit de markt en brengen we ze terug naar de wijk: weg van de systeemwereld, terug naar de leefwereld.’
Dit artikel is de derde aflevering van de serie De Collectieve Revolutie en verscheen op 7 september in De Groene Amsterdammer. Bas Mesters is journalist en hoofdredacteur van De Tussenruimte, een onafhankelijk debatplatform, mogelijk gemaakt door EMMA. Op 30 juni vond een meet-up plaats in de Tussenruimte met de hoofdpersonen in dit verhaal die toen met elkaar en het publiek in gesprek gingen over de samenwerking tussen burgercollectieven en gemeenten. De livecast van dat verdiepende gesprek is hier te vinden.